Home > ARTIKEL > Gedragsstoornis bij meisjes vaak in ernstigere vorm: dit moet je weten
ARTIKELINTERVIEW

Gedragsstoornis bij meisjes vaak in ernstigere vorm: dit moet je weten

We zien steeds meer meisjes met een gedragsstoornis. En in een ernstiger vorm dan bij jongens. Vaak zit er een trauma achter dat ook op neurobiologisch niveau z’n sporen nalaat. Dit concludeert Helena Oldenhof in haar proefschrift. ‘Repressief straffen helpt deze meisjes niet. Veiligheid bieden, grenzen stellen en hun trauma behandelen wel.’

Psycholoog en onderzoeker Oldenhof onderzocht de neurobiologische kenmerken van meisjes met een conduct disorder, een normoverschrijdend-gedragsstoornis. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld pesten, afpersen, stelen, fraude plegen, niet aan regels en afspraken houden en intimideren. En dat voor langere tijd.

Oldenhof, gepromoveerd in het najaar van 2021 aan Amsterdam UMC met haar proefschrift Understanding the psychophysiology of Antisocial Behavior in Girls, wilde de oorzaken weten van zo’n gedragsstoornis bij meisjes. Haar doel: deze meisjes verduidelijken hoe zij hun gedrag kunnen veranderen en hoe ze zich kunnen ontwikkelen. Tot nu toe richtte het onderzoek naar deze gedragsstoornis zich voornamelijk op jongens. Over meisjes was nog heel weinig bekend.

Europees onderzoek

Het onderzoek deed Oldenhof niet alleen. In 2013 startte FemNAT-CD, een grootschalig Europees onderzoek waarin tientallen onderzoekers uit zeven Europese landen verschillende kenmerken van zowel meisjes als jongens met en zonder een gedragsstoornis onderzochten.
Oldenhofs belangrijkste conclusie is dat het autonome zenuwstelsel bij meisjes met een gedragsstoornis is verstoord. Daardoor reageren zij minder sterk tijdens een stressvolle of angstige situatie. ‘Hun brein krijgt geen duidelijke waarschuwing bij gevaar of straf, waardoor ze mogelijk minder goed kunnen omgaan met dagelijkse situaties en ze bijvoorbeeld minder alert zijn bij gevaar’, legt Oldenhof uit.

Niet gediagnostiseerd

Geschat wordt dat 1 tot 3 procent van de kinderen en jongeren met deze gedragsstoornis kampt. Bij jongens komt het waarschijnlijk drie keer zo vaak voor dan bij meisjes. Maar bij meisjes komt het vaker voor in een ernstige vorm, zowel op geestelijk, lichamelijk als op maatschappelijk gebied. Oldenhof: ‘Ze maken hun school niet af, zijn depressief, gebruiken al jong alcohol en drugs, lopen het risico slachtoffer te worden van geweld, raken al jong zwanger en geven hun gedragsproblemen weer door aan hun kinderen. Vaak zit er een trauma achter.’ Dikwijls wordt een gedragsstoornis bij meisjes niet gediagnostiseerd omdat hun agressie zich ook anders kan uiten of hun gedrag minder directe overlast geeft dan bij jongens het geval is.

Dader en slachtoffer

Vaak belanden deze meisjes op straat in risicovolle situaties, zegt Oldenhof. Ze worden bijvoorbeeld gedwongen seks te hebben of raken betrokken bij geweld waardoor ze nog meer getraumatiseerd raken. Het is bijna altijd zo dat deze meisjes zowel dader als slachtoffer zijn. Yvonne Bors, als klinisch psycholoog werkzaam bij academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie Levvel in Amsterdam en collega van Oldenhof: ‘We zien dat sommige meisjes met seksueel trauma ook dader worden. Ze zetten andere meiden aan het werk verdienen daarmee geld. Meisjes zitten soms veel dieper in andere vormen van criminaliteit dan we denken. Ze zijn onzichtbaarder omdat ze sociaal handiger zijn, beter plannen en ze minder snel voor dader worden aangezien.’

Gedrag beter begrijpen

Eerst dachten we dat meisjes met een trauma alleen angstig, somber en depressief werden, zegt Bors. ‘Tegenwoordig weten we dat een trauma ook boosheid en agressie creëert waar die trauma-gerelateerde symptomen als angst en somberheid onder zitten.’ Van die agressie heeft de maatschappij het meeste last en de zorg is daarom eerst gericht op het wegnemen en beheersen van de agressie. ‘Maar als zo’n meisje bijvoorbeeld huiselijk geweld heeft meegemaakt en daardoor een depressie heeft ontwikkeld en zich beschermt met boosheid, is het belangrijk om dat allemaal te zien. Dan kun je haar en haar gedrag beter begrijpen. Daarom zijn we ook afgestapt van middelen zoals isoleren. Gelukkig is de zorg steeds meer traumagericht.’

Wat moet je als hulpverlener doen als zo’n meisje agressief gedrag vertoont?

Oldenhof: ‘Grenzen stellen en veiligheid creëren. Zie dat er pijn achter haar agressie zit. Benoem wat je ziet en vraag wat je kunt doen. Geef haar even rust en zeg dat je daarna terugkomt. Daarmee erken je dat er meer achter haar boosheid zit.’

Bors: ‘Als je kinderen begrijpt, ben je niet meer bang voor ze. Het voordeel van meisjes is dat ze meer woorden hebben voor hun emoties dan jongens. Je kunt vaak met ze over hun situatie praten. Meestal speelt er van alles in het gezin waaruit ze komen: huiselijk geweld, armoede, schulden. Ouders hebben vaak het gevoel dat ze hun kind verliezen aan de straat. In de behandeling proberen we dan ook altijd het gezin te betrekken.’

Hoe kunnen hulpverleners de bevindingen van het onderzoek inzetten?

Oldenhof: ‘Dit onderzoek leert ons meer over wat er achter het gedrag van deze meisjes zit. Het autonome zenuwstelsel is (onbewust) bepalend voor ons gedrag en hoe we sociaal leren. Als we bijvoorbeeld straf krijgen of aangesproken worden, geeft ons autonome zenuwstelsel een signaal aan het brein en leren we hoe we moeten reageren. De volgende keer weten we dan wat handig is om te doen. Meisjes met een verlaagde stressrespons krijgen vanuit hun autonome zenuwstelsel minder signalen door waardoor ze minder leren van straf of zich minder snel kunnen aanpassen. Door dit uit te leggen kun je inzicht geven dat hun biologie anders werkt. Dat geeft hun omgeving meer begrip. Samen kun je dan gaan onderzoeken hoe je dit meisje het beste kunt helpen.’

Bors: ‘Een trauma of een depressie heeft ook veel invloed op hoe iemand leert op school en daarbuiten. Het is belangrijk voor jongeren en hun ouders om te begrijpen waarom het niet lukt op school of bij de hulpverlening. Vaak voelen ze zich dom terwijl het aan hun trauma kan liggen dat ze niet veel informatie kunnen oppikken. Naast de meisjes zelf heeft ook de omgeving en de maatschappij veel last van hun gedragsstoornissen. Vaak volgt dan straf en repressie. Terwijl het juist veel kan opleveren om te kijken wat er achter het gedrag zit en mogelijke trauma’s te behandelen, waardoor de gedragsproblemen verminderen.’

Wat zouden hulpverleners nog meer kunnen doen in hun contact met deze meisjes?

Oldenhof: ‘Wees oprecht nieuwsgierig naar ze en geef erkenning voor wat ze hebben meegemaakt. Vraag ze hoe je ze kunt helpen als ze boos zijn. Vermijd escalatie als de emotie hoog is en leer ze te kalmeren zodat je daarna in gesprek kan.’

En wat hebben hulpverleners nodig om dit werk goed te kunnen doen?

Oldenhof: ‘Een team waar kennis is over deze problematiek en waarin je steun krijgt om te bespreken wat je moeilijk vindt.’

Bors: ‘Vaak staan hulpverleners er alleen voor. Het is belangrijk dat ze goede begeleiding krijgen via intervisie en supervisie en kunnen praten over wat ze meemaken. Ook belangrijk is dat in je team iedereen vanuit zijn eigen discipline gelijk is en zich inzet voor zijn eigen aandachtsgebied. Maak samen met de cliënt een plan en werk ook samen met andere disciplines buiten de geestelijke gezondheidszorg zoals scholen, huisartsen en andere hulpverleners.’

Karin van Lier

Dit artikel verscheen op 18 februari 2022 op zorgwelzijn.nl